De Cultuur van Leugens
Dubravka Ugrêsic’
Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 1995
Mijn eerste leesboekje
Het toeval wilde dat ik onlangs in een doos met papieren mijn oude, allang vergeten,
allereerste leesboekje vond. Een blik op de eerste bladzijde en de eerste vier plaatjes vervulde me (net als Proust) met die bijzondere mengeling van gevoelens die iemand krijgt wanneer opeens een oude herinnering weer bovenkomt. Ik herinner me hoe ik naar die frisse, heldere kleuren keek (meestal helderblauw en heldergroen), ik herinner me hoe ik die simpele platte plaatjes met mijn in vervoering geraakte blik energiek een diepere, bijzondere betekenis gaf. Ik verzon niet een verhaal, maar ik onderzocht nauwkeurig elk detail. Met mijn blik onderzocht ik de plaatjes in mijn leesboekje, zoals een vis de bodem van een heldere rivier onderzoekt.
Ik kan me zelfs nu nog het genot herinneren waarmee ik het potlood in mijn hand
de appels, de peren, de pruimen en de magische rondjes (de druiven) liet vermenigvuldigen, het genot waarmee ik mijn potlood de symmetrische, gekartelde contouren liet tekenen van de dennebomen, waarmee ik netjes mijn schriften volplantte. Ik herinner me de eindeloze, nette rijen wortelen, uien en aardappels.
Ik herinner me het ontroerende optimisme dat aan deze eindeloze vermenigvuldiging ten grondslag lag. Het is alsof ik zelfs nu nog voel hoe mijn appels en peren onhoorbaar buiten het kader van mijn schrift rollen om een andere, imaginaire ruimte te vullen. Al die lijnen en lijntjes, dik en dun, al die vierkantjes, cirkeltjes en spiraaltjes, al die hoekjes, haakjes en puntjes, ze ritselen, knisperen en krioelen in die imaginaire ruimte
door elkaar, ze zijn niet verdwenen. Misschien zal ooit iemand ze naar buiten laten, zodat ze veranderen in een echt raam, een echte peer, een echt woord of een echte zin.
Ik kijk naar de plaatjes. Ik kan nog niet lezen. Ik merk de gelukkige overeenkomst
op tussen de meest uiteenlopende voorwerpen en begrippen. Een paard en een peer, een mens en een muis, een paar schoenen en een schip... Alles laat tevreden (dat moet ik nog leren!) zijn stem horen: een jongen (ach!), een meisje (och!), een schaap (bèh!), een koe (boeoeoe!). Er vallen me bepaalde voorwerpen op: een radio zoals die nu niet meer bestaat, sponsjes en griffels zoals die nu ook niet meer bestaan. Ik zie het hartstochtelijke geloof in de vooruitgang van de beschaving. Op een van de plaatjes zwaaien kinderen vrolijk naar een vliegtuig, op een ander zit een gezin gelukkig rond de tafel. En op die tafel: de radio! Een stoomlocomotief, zoals je die tegenwoordig niet meer ziet, snelt voort naar een gelukkige toekomst. Bruggen overspannen rivieren, uit schoorstenen kringelt de rook vrolijk omhoog, een tractor ploegt het land, een schip doorklieft de golven. Het schip heet de 'Bakar' (dat moet ik nog leren). De mensen zijn blijmoedig aan het werk als piloten, tractorbestuurders, artsen en mijnwerkers.
Vrouwen zie je slechts als moeders. Of als kleine meisjes.
De hemel is blauw, de zon schijnt, nergens wolken of regen, noch bij de letter w,
noch bij de letter r. Ik leer de letters: de v van vliegtuig, de o van oor, de w van wesp, de n van naald. 'Zand, zon en zee! Hoera, hoera, de zee! Roos, rook, muis, huis, muur, vuur, deur, kleur...’
Ik leer zinnetjes: 'Dzemal en Dzafer zijn goede vrienden. Ze komen uit Bosnië. Dzafer heeft geen familie. Hij woont bij Dzemal. Dzemals moeder houdt van hem als van haar eigen zoon. Dzemal en Dzafer gaan naar een verre stad om een vak te leren. Dzemals moeder geeft hun een appel mee. Wanneer ze afscheid nemen, zegt ze: "Leer goed, kinderen, jullie zijn de vreugde van je moeder! Maak je moeder blij en haal goede cijfers!"' Deze zinnen zetten een stil stempel, ze tekenen de gemeenschappelijke coördinaten op het maagdelijke papier van de jonge individuele levens. Dit is de g van gezin. Dit de v van vaderland ('De staat zorgt met een nieuw plan voor al zijn zonen, hij is als een vader, als een echte vader is ons vaderland'). De staat was echter iets volkomen onbegrijpelijks. Het vaderland, dat waren de zee en de bergen en dat was iets wat je kon begrijpen. Dit is de b van broeder. Alle mensen zijn onze broeders, vooral die uit Afrika!
Mijn eerste leesboekje
'Heel ver weg, in Afrika, wonen mensen met een zwarte huid. Ze begroeten blij onze matrozen. Ze wijzen naar de rode ster op onze vlag. Ze geven onze matrozen een stevige hand en roepen in hun eigen taal: "De Joegoslavische matrozen zijn onze broeders!"'
Er bestaan Serviërs en Kroaten. Ook zij zijn broeders. 'Wanneer broederharten zich
verenigen, gaat geen zee ze te hoog.' Zo staat het in mijn leesboekje.
Het coördinatenstelsel van mijn leesboekje is gebaseerd op tegenstellingen. In de
wereld van het leesboekje bestaat geen kwaad. We vinden hier slechts het goede, ontdaan van zijn tegenhanger. Het is goed te leren en schoon te zijn ('Was je elke morgen goed en grondig schoon, want "Piet de Smeerpoets" lacht men uit, vol hoon!'). Je moet ijverig zijn ('Ben je recht van lijf en leden, luiheid heeft dan echt geen reden!'). Slecht zijn in die tijd alleen de fascisten. Bij hen staat altijd het bijvoeglijk naamwoord 'zwart'.
'Mijn leesboekje heeft ons nieuwe, trouwe vrienden geschonken,' staat er met grote
letters in mijn leesboekje. 'Deze nieuwe vrienden zijn de letters. Wee degene die deze vrienden niet heeft!' dreigt mijn leesboekje op de laatste bladzijde.
Ik ging in 1957 voor het eerst naar school. Ik kreeg in dat jaar een paspoort voor Gutenbergs universum, maar ook nog een ander, innerlijk en onzichtbaar paspoort, want het leesboekje is een soort paspoort dat de identiteit bepaalt van enkele generaties. Enkele generaties...dat is een heel volk.
Ieder volk heeft zijn eigen leesboekje. De mensen die opgroeiden met de leesboekjes
van enkele tientallen jaren vóór mij, ken ik niet. Ze werden onderwezen in de regels van een strenge, nette en strak geordende wereld, waarin Afrikanen niet alleen geen vreemde zinnen zeiden, maar in feite niet eens bestonden. Een strenge en strak geordende wereld veronderstelt dat de prijs op het omslag staat afgedrukt ('gebonden: 22 kreuzer') en de uitgever is het Koninklijk Landsbestuur van Kroatië, Slavonië en Dalmatië, 1885.
De mensen die opgroeien met het allernieuwste leesboekje (ook dat heb ik, geleend van een kind uit de eerste klas, het is gedrukt in 1990 ), zal ik nooit leren kennen. Hun leesboekje heeft twee deeltjes, met als titel Goede Morgen 1 en Goede Morgen 2.
In de wereld van de leesboekjes uit de vorige eeuw heerst zekerheid: daarin bestaat
God. Het leesboekje staat garant voor enkele onbetwistbare waarheden ('Een den is een boom. Een wolf is een wild dier. Een vlag is van zijde'), de grenzen van de wereld en het vaderland zijn duidelijk ('Het vaderland is: Kroatië, Slavonië en Dalmatië') en de letters worden geleerd aan de hand van de namen van de steden, dorpen en rivieren die binnen de grenzen van ons vaderland liggen: de k van Krizevci, de p van Papuk...
In mijn leesboekje heeft het vaderland geen duidelijke grenzen. Er is een stad Pula ('We schrijven met een pen een brief aan pionier Pero in Pula. We zijn trots op onze prachtige pennen en ons prachtige papier. Pero, schrijf ons over Pula'). Er is een Filip uit Slavonië en er is een Frane uit Dalmatië, er zijn matrozen ( alweer matrozen ) en er is een zee, onze zee ('Kijk, onze zee! Ze is groot en blauw! Op zee zijn grote golven'). Deze zee wordt overigens nergens de Adriatische Zee genoemd.
In het leesboekje uit de vorige eeuw doe je kennis op over het leven; over graan
en tarwe, over het evangelie en de zaai- en de oogsttijd. De woorden zijn wijd gedrukt,
met afbrekingstekens, want ze worden lettergreep voor lettergreep geleerd. Nederigheid, bescheidenheid en ijver zijn de overheersende waarden in de geordende wereld van het leesboekje van toen. In dit leesboekje leren de kinderen welke geldstukken er zijn en welke maten; ze leren de namen van de maanden en de jaargetijden, de feestdagen, de naamdagen van de heiligen en de beroepen. Er zijn talrijke namen: Ladislav, Sisman, Ljudevit, Sofija,
Gavrilo, Cvjetana,Cestislava en Cütimira. 'Zilver is wit, de zon is helder, gras is groen, een meloen is zoet, een aardappel is rond, Cestislava is een naam...
In mijn leesboekje zijn de Kroatische en Servische namen eerlijk verdeeld. Je komt Petar even vaak tegen als Mitar en Djordje even vaak als lvan.
In het allernieuwste leesboekje heten de kinderen Bobo en Beba, Bibo en Biba,
Nino en Nena. Op de bladzijden van het leesboekje uit de vorige eeuw bestaat geen
De cultuur van leugens
twijfel aan wat op deze wereld als waarheid geldt. In het leesboekje uit 1990 bestaat de wereld niet. Er zijn geen steden, rivieren en bergen, het vaderland wordt niet gedefinieerd. Er zijn geen Jovans en geen lvans. Alleen het alfabet is hetzelfde: de a van auto, de b van boot en de h is nog altijd die van hengel... Het nieuwe leesboekje valt al helemaal uit elkaar, het mijne was stevig ingebonden.
In mijn leesboekje zijn de tekeningen realistisch, met veel details. De kleuren zijn
helder, als die van pasgeschilderde boerenhuizen. In het nieuwe leesboekje zijn de tekeningen gestileerd, ze lijken op karikaturen, op een tekenfilm. De kleuren zijn pastel. In de gezichten van de kinderen zitten twee stipjes in plaats van ogen en een streepje in plaats van een glimlach. De gezichten van de volwassenen verschillen niet van die van de kinderen. Dezelfde saaie stipjes en streepjes.
In het nieuwe leesboekje vindt men - als oude vlaggen die men vergeten heeft weg
te halen - nog afbeeldingen afkomstig uit een wereld die niet meer bestaat: Tito en de pioniers. De eersteklassers die op dit moment uit dit boekje leren lezen, worden niet meer als pionier aangenomen ('als pionier aangenomen worden' is een frase uit een voorbije tijd). Tito is niet meer dan een monument, of een foto van een monument, en de partizanen kunnen door de kinderen van tegenwoordig gemakkelijk worden verward met bananen. Er is geen enkele realiteit meer die met een plaatje overeenstemt en geen plaatje klopt meer met de realiteit. De wereld van het nieuwe leesboekje lijkt op de wereld van een tekenfilm ('Ik hoorde, net als jij, iemand lacht, hi, hi, hi, hi. Lachen doet niemand kwaad, iemand lacht, ho, ho, ho, ho. Alsof hij alles wat lichter ziet, iemand lacht, hè, hè, hè, hè. Misschien ligt het geluk of alles wat goed is, verborgen in de lach, ha, ha, ha, ha'). De wereld van mijn leesboekje is de niet-bestaande wereld van het papieren geluk.
In mijn leesboekje stemt de wereld overeen met de realiteit. Het plaatje van een moeder met een kraakhelder schort voor, die haar zoontje naar school brengt, stemt overeen met het beeld van mijn eigen moeder. Ik herinner me nog duidelijk haar helderwitte schorten, de kraakheldere lakens en kussenslopen en de schone gordijnen: de esthetiek van de armoede. In die tijd vlak na de oorlog, toen overal en bij iedereen aan alles gebrek heerste, waren een vaas met een veldboeket, schone gordijnen en kussenslopen en een onberispelijke reinheid in huis de middelen waarmee men succesvol de ontbrekende dingen wist te camoufleren.
De a van auto, en het plaatje van een auto opent de nimmer genoemde of beschreven wereld (schaamden we ons ervoor?) van de Joego-mythologie. Ik herinner me nog dat hartstochtelijke geloof in een betere toekomst die elke dag dichterbij kwam (dit jaar kopen we een auto, volgend jaar gaan we naar zee!).
De schoenenfabriek Rode Ster (zo staat het in mijn leesboekje) en het plaatje van
kinderschoenen (ik had ook zulke, met open neuzen, want ik groeide snel en schoenen waren duur) roepen de hele geschiedenis van het dagelijks leven in Joegoslavië weer bij me op: de herinnering aan balletschoentjes (spitzen), aan de eerste nylonmantels, die zo'n eigenaardig, ruisend geluid maakten, het eerste nylonondergoed, de witte nylonoverhemden, de eerste sinaasappels, de eerste chocolade, de eerste reis naar Triëst...
'Zon, zand, zee! Hoera, we zien de zee!'Dit was niet slechts een zin waarin de woorden allitereerden om ons de klank z te laten oefenen, het was iets wat we altijd zeiden wanneer we de zee zagen. Het plaatje van een familie bij het raampje van een treintje kon duidelijk de letters JDZ (Joegoslavische Staatsspoorwegen) lezen, in zowel Latijns als cyrillisch schrift- stemde geheel overeen met de opwindende realiteit van een echte treinreis (de schoolreizen
naar Zagreb, de hoofdstad van Kroatië, of naar Belgrado, de hoofdstad van Joegoslavië).
In het plaatje van het radiotoestel herkennen we duidelijk de eerste radio die
in Joegoslavië gemaakt werd, hij heette Nikola Tesla (ik herinner me hoe ik in het donker ademloos naar dat knipperende, magische groene oog zat te turen) en de familie, bijeen rond de tafel in de huiskamer, luistert trouw naar de Uitzending voor zeelieden.
De Cultuur van Leugens
Iedereen luisterde ernaar: zij die op zee waren, degenen van wie een vriend of familielid op zee was en zij die nog nooit de zee of een schip hadden gezien. De aandacht waarmee het gezin naar de radio luistert, stemt overeen met de realiteit van het dagelijks leven destijds in Joegoslavië: terwijl ze zich rond de radio verdringen, luisteren de mensen naar de magische namen van verre zeeën en havensteden; een zekere Mato Matic, die met het verzoeknummer 'De Joegoslavische matrozen' zijn gezin, zijn vrouw Kata, zijn moeder Marija en zijn zoontje Josek groette, was voor ons even belangrijk als de eerste vlucht naar de maan.
De Tito in mijn leesboekje was een Tito die echt bestond, degene aan wie we voor zijn verjaardag brieven stuurden, we rolden ze op en deden ze in een holle, houten, met de hand gemaakte stok die in een estafette werd doorgegeven. Ik herinner me hoe we de brieven keurig oprolden en vervolgens in dat gewichtige ding stopten. Dat was niet zomaar een brief in een fles, maar een brief die aan iemand geadresseerd was en door iemand gelezen zou worden. Om een of andere reden werd daaraan door niemand getwijfeld.
Ik ging in 1957 voor het eerst naar school. Ik kreeg in dat jaar een paspoort voor Gutenbergs universum, maar ook nog een ander, innerlijk en onzichtbaar paspoort, want het leesboekje is een soort paspoort dat de identiteit bepaalt van enkele generaties. Enkele generaties... dat is een heel volk.
Dit volk, dat mijn eigen volk is, kan ik herkennen. Het is opgegroeid met dit leesboekje en met al die doorzichtige appels en peren. De mensen die tot dit volk behoren, kan ik altijd en overal herkennen. Ik herken hen zelfs op de internationale luchthavens, waar ze tussen al die andere mensen zoveel moeilijker te ontdekken zijn. Ik herken hen aan een bijzondere zenuwtrek, aan de manier waarop ze schichtig om zich heen kijken, aan de manier waarop ze hun bagage afgeven, ik kan hen zelfs herkennen wanneer ze me vanuit het buitenland tegemoet reizen, wanneer ze zichzelf camoufleren met buitenlandse kleren en doen alsof ze heel iemand anders zijn.
De mensen die voor hun leerlingen een nieuw leesboekje gaan schrijven, behoren tot nieuwe volken die zich gehuld hebben in hun nationale vlag, alsof dat hun enige,
ware identiteit is. Deze identiteit geeft hun, net als een ochtendjas van het gerenommeerde merk Burberry, een gevoel van veiligheid, het gevoel dat ze werkelijk bestaan. Ze zullen de internationale luchthavens passeren als op hun echtheid gecontroleerde Kroaten, Serviërs of Slovenen, zonder die zenuwachtige trek in hun gezicht en zonder nerveus om zich heen te kijken. In de nieuwe leesboekjes zullen de taal, het schrift, de symbolen en de begrippen anders zijn... Maar de komende generatie zal haar eigen paspoorten krijgen: het ene geeft toegang tot Gutenbergs universum, het andere zit van binnen, onzichtbaar...
April 1991
Epiloog Het leesboekje, die kleine utopie die aanvankelijk synchroon liep met het leven, veranderde heel snel in een stoffig document uit het verleden. Het leven vond nieuwe, mooiere en rijkere beelden. Maar in 1991, toen de laatste, bloedigste fase van de ontmanteling van de Joegoslavische utopie aanbrak, bleek de tijd zich als een cirkel te sluiten en alles keerde terug naar het begin! Moe geworden van de lawaaiige strategieën van de propagandaoorlog in de media, een oorlog vol 'tumult en razernij', keerde de ontmanteling zich ten slotte tegen de schematische, duidelijke plaatjes in mijn leesboekje! Jovan trok ten strijde tegen lvan, het cyrillische alfabet raakte slaags met het Latijnse, de Serviërs met de Kroaten en Djordje met Dzafer. De groene vliegtuigen met de rode ster uit mijn leesboekje stegen op en begonnen eerst de Kroatische en vervolgens de Bosnische steden en dorpen te bombarderen. Onze
Joegoslavische matrozen begonnen vanaf hun schepen ónze havens te beschieten, ónze steden aan ónze mooie blauwe zee. Ons vaderland zonder grenzen werd door nieuwe grenzen verdeeld. Boeken, onze allerbeste vrienden, brandden, de brokstukken van eeuwenoude kerken vlogen samen met de brokstukken van Tito's gipsen bustes door de lucht. De letters, beelden, vormen en symbolen uit mijn onschuldige leesboekje begonnen zichzelf in een dolle, haastige razernij te vernietigen. De utopie vrat zichzelf op, net als de mythische Erysichthon, en op de kale, open plekken die overbleven, begonnen als onschuldige eieren de omtrekken uit te komen van... nieuwe leesboekjes.